8 oktober 2018

Om te huilen – hoe wij met verdriet omgaan

Geschreven door Martine Hemstede

Door Ds. Jelmer Koornstra

Preek bij het verschrikkelijke ongeluk in Oss en de dood en verderf zaaiende tsunami op Sulawesi, uitgesproken in de Remonstrantse kerk Oosterbeek op 7-10-2018

Een aantal jaren geleden stond er in het oecumenische maandblad Open Deur een indrukwekkende brief. Ze hadden die uit de rubriek ‘Ingezonden Stukken’ geplukt van een Amerikaanse krant.

In een slecht, maar wel opmerkelijk poëtisch Engels stond daar te lezen: ‘Hij was mijn broer, mijn enige broer. Hij had rood haar en zag er lang en mager uit. En dat was hij ook, lang en mager. Maar eten dat hij kon! Niemand kon zoveel op als hij. En hij was gek op reizen en trekken. En ik moest dan altijd met hem mee. En dat wilde ik ook graag, want ik vond het fijn om bij hem te zijn. En bovendien had ik niemand anders.

Toen op een woensdag in februari stierf hij. Mijn broer, mijn enige broer, mijn lieve sterke broer Lee van 13. Met wie ik altijd optrok. En met wie ik zo goed kon praten. En die zo’n prachtig fototoestel had.

Die bink die altijd vol plannen zat over wat we zouden kunnen gaan doen. En die meer op kon dan wie ook.

Hij ging dood omdat hij toevallig een bacterie inademde, die je waarschijnlijk alleen onder een dure microscoop kunt zien.

Alles wat ik kan zeggen is: ik hield van hem en ik had hem nodig en ik begrijp het niet.‘

Deze wanhopige brief van de 11 jarige Jeff wil ik vanmorgen als illustratie gebruiken voor het onnoemlijke leed dat mensen soms moeten ondergaan. Het is een brief uit miljoenen andere, zoals er ook miljoenen verhalen en miljoenen meters film zijn over menselijk verdriet. En er komen er elke dag weer vele bij.

En dan hebben we het alleen nog maar over het leed dat de media haalt. Er is ook ontzettend veel stil verdriet. Zoals Lennart Nijgh ooit dichtte: niemand wordt oud zonder spijt of pijn.

De grote vraag bij dit alles is hoe we er mee om moeten gaan, met de ellende die ons van tijd tot tijd overvalt. Nou, daarover staat in het boek waar wij ons in de kerk door laten inspireren een heel treffend verhaal, namelijk dat over Hagar en Ismaël. Aan dat verhaal gaat een hele geschiedenis vooraf. Ik heb er zopas al even naar verwezen: die treurige geschiedenis over de rivaliteit tussen Sara, de hoofdvrouw van Abraham, en Hagar, zijn bijvrouw. Een rivaliteit die zo uit de hand loopt dat Abraham op een gegeven ogenblik niet anders kan dan Hagar met haar zoon Ismaël, die ook zijn zoon is, terugsturen naar haar familie in Egypte.

In het tekstgedeelte dat zopas is gelezen horen we dat die terugreis niet bepaald voorspoedig verloopt. Behalve het verlies van haar man en haar thuis en haar omgeving en haar middelen van bestaan moet Hagar ook nog het verlies van haar lieveling Ismaël onder ogen zien, het enige dat haar is overgebleven.

Ze waren met zijn tweeën namelijk hopeloos verdwaald in de woestijn die Palestina van Egypte scheidt en dat betekende normaal gesproken een zekere dood door uitdroging. Daarbij waren kinderen vaak het eerste aan de beurt, omdat die minder weerstand hebben. Dit lot dreigt ook Ismaël te treffen. Helemaal ten einde raad legt Hagar haar jongen op een gegeven ogenblik onder een struik neer om daar te sterven. In het Hebreeuws staat er zelfs: ze wierp

(sjalach,) hem onder een struik neer, om haar radeloosheid nog duidelijker weer te geven. Zelf gaat ze een eindje verderop zitten, omdat ze zijn doodstrijd niet kan aanzien en zijn gekreun niet kan aanhoren. Helemaal kapot van verdriet en wanhoop barst ze in tranen uit.

Die tranen staan voor mij symbool voor al het machteloze verdriet van mensen.

  • Van dat van ouders die zien dat het met hun kind niet goed gaat;
  • van dat van zieken die geconfronteerd worden met hun levenseinde;
  • van dat van al diegenen die een geliefde moesten missen en daar nog dagelijks aan herinnerd worden;
  • van dat van jongeren die zichzelf zijn kwijtgeraakt;
  • van dat van al die duizenden die er naast staan in de samenleving en er buiten op het werk;
  • van dat van de ouders en de broertjes en de zusjes en de oma´s en de opa´s van de kinderen die omkwamen bij dat bizarre ongeluk in Oss en van dat van die arme begeleidster die dit drama haar leven lang met zich mee zal dragen;
  • en van dat van de nabestaanden van de vele slachtoffers van de tsunami op Sulawesi en van alle anderen die wonen op plekken op de aarde waar het leven geen leven is,

Als er iets is in dat verhaal uit Genesis 21 dat we bij onszelf en in onze omgeving herkennen dan is het wel dat machteloze verdriet van Hagar.

Ik weet niet of dat ook geldt voor het vervolg. We lezen dat er een antwoord komt uit de hemel. Nou, dat gebeurt ons niet alledag.

De mensen in de Bijbel trouwens ook niet. In Psalm 22 bijvoorbeeld is iemand aan het woord voor wie God juist een groot zwijgen is geworden. Hij roept op een gegeven moment in zijn ellende uit (en Jezus van Nazareth heeft zijn woorden vele eeuwen later in zijn stervensnood overgenomen):

Mijn God, mijn God, hoe hebt Gij mij verlaten,

hoe wendt Gij ’t hoofd van mijn geweeklaag af.

Roep ik U overdag, het mag niet baten,

roep ik U ’s nachts, dan zwijgt Gij als het graf.

Ik zou ze niet graag de kost geven die het net zo hebben meegemaakt. Aan de andere kant weet ik dat er ook mensen zijn die wel iets van een antwoord hebben gekregen op hun noodkreet. Ik zeg er met opzet ‘iets van’ bij, omdat het meestal niet zo simpel ligt als vrome dominees wel graag waar willen hebben.

Dat is ook in het verhaal over Hagar en Ismaël niet het geval. En gelukkig maar, want daardoor wint het verhaal aan werkelijkheidsbesef, aan soul (dat is datgene waarin het echte leven doorklinkt).

Hier komt geen wondertje uit de hemel vallen, hier wordt de zaak niet even in een handomdraai geregeld. Nee, we lezen dat een engel Hagar moed inspreekt. Wij zouden zeggen: Hagar hoort ergens diep in zichzelf een stem die haar aanspoort niet bij de pakken neer te zitten, maar wat aan de situatie te doen. Zoals er letterlijk in het Hebreeuws staat: ‘Ga naar je zoon en maak je hand sterk in de zijne’. (chazak, pi )

Dat is heel wat anders dan het slappe: ‘neem je zoon bij de hand’, zoals de meeste Bijbelvertalingen de grondtekst weergeven.

Maak je hand sterk in die van hem, dat betekent: vind de kracht om door te gaan door iemand anders die in nood is bij de hand te nemen.

Er is een joods leerverhaal waarin dat proces heel mooi wordt beschreven. Er was eens een vrouw die haar enig kind had verloren. Ze was er helemaal kapot van geweest en had aan de rabbi gevraagd: hoe kom ik hier ooit over heen? Deze had toen tegen haar gezegd: ‘breng me een bloem uit een huis dat nooit verdriet heeft gekend, dan zul je getroost worden.’

Het duurde misschien wel een jaar voordat hij de vrouw terugzag. Op een dag liep hij langs een statig herenhuis. Een groepje kinderen zat in de voortuin op de grond een liedje te zingen, daarbij begeleid door een vrouw die op een fluit speelde. De rabbi herkende in haar onmiddellijk de moeder van het overleden kind. Hij bleef stilletjes staan luisteren. Toen het lied uit was keek de vrouw op en zag hem. Ze liep glimlachend op hem toe, schudde hem de hand en vertelde wat haar was overkomen.

Enkele maanden geleden had ze bij het grote huis aangebeld met de vraag of daar misschien mensen woonden zonder verdriet. Nou het tegendeel bleek het geval te zijn. De villa was een soort opvangtehuis voor weeskinderen zonder familie of wat ook. Nou, had de vrouw gedacht, wie is beter dan ik in staat om hen te troosten, ik die ook moet leren leven met een groot gemis. En zo was ze in het tehuis gebleven. Door de omgang met de kinderen en het aanhoren van hun verhalen was haar eigen pijn langzaam maar zeker naar de achtergrond gedrongen en op den duur zelfs min of meer overwonnen. Ze was langzaam maar zeker weer thuisgekomen bij zichzelf.

Misschien kan dit verhaal in het verlengde van dat over Hagar en Ismaël ook ons verder brengen. Sommige dingen die ons overkomen zijn nu eenmaal niet ongedaan te maken. Een dodelijk ongeluk, een verwoestende kanker, een leven en geluk verpestende handicap, een kind dat de weg kwijt is, een dierbare die je moet missen, een tragische samenloop van omstandigheden, een relatie die stukloopt, een zaak die failliet gaat, een innerlijke leegte die je overvalt, dat alles hoort bij het leven, tenminste zoals wij het kennen.

Niemand komt er verder mee door zichzelf maar steeds af te vragen ‘waarom ik’? Niemand komt er over heen door steeds maar vurig te bidden of het allemaal niet zo mag zijn.

Wat je veel beter kunt doen, zeggen de verhalen die vanmorgen centraal staan, dat is proberen jezelf te hervinden door anderen bij de hand te nemen. Alleen zo zou je nog wel eens een wonder kunnen overkomen.

Niet het uitgedachte wonder van het terugdraaien van de geschiedenis of het ingrijpen in de natuurlijke orde, maar het ongedachte wonder van een nieuwe zin ontdekken in je bestaan, een lichtpuntje zien waar tot nu toe alleen maar duister leek te zijn.

Dat gebeurt tenslotte ook met Hagar. Nadat ze haar hand sterk heeft gemaakt in een andere hand, nadat ze in plaats van zielig slachtoffer weer de moeder was geworden van een kind dat haar nodig had, nadat ze zich in plaats van op heden en verleden weer op de toekomst had georiënteerd, nadat ze in plaats van naar binnen gericht te zijn van zich af was gaan zien, ontdekte ze ineens een waterput. In haar geval de eerste stap omhoog uit het dal.

Die put was echt niet uit de hemel komen vallen. Die was er al, misschien al eeuwenlang. Ze had er alleen geen oog voor gehad, omdat ze teveel op haar verdriet en moeite gericht was geweest.

Met degenen onder ons die een diep verdriet met zich meedragen zou dat ook zo kunnen gaan. En daarbij zou onze geloofsgemeenschap een belangrijke rol kunnen spelen.

Die kan een plek zijn om je verhaal kwijt te kunnen en te ordenen, om je geloof te delen en te scherpen en om je hoop te voeden en te oefenen.

En verder kan ze een kritisch geluid voor je zijn en een ander gezichtspunt en een spiegel die je wordt voorgehouden.

Zo schreef een vrouw ergens: ‘Ik ben al heel lang multiple sclerosepatiënt en had het gevoel dat ik redelijk met mijn ziekte omging. Juist daarom trof het me pijnlijk dat een goede vriendin een keer tegen me zei: als ik jou soms hoor praten, denk ik wel eens ‘heeft ze nou m.s. of is ze m.s.?’ Ik besefte opeens dat dat ene al het andere dreigde te overwoekeren.’

Het zou me niet verbazen dat er onder ons zijn die zich in haar zullen herkennen. Fijn dat er dan mensen om je heen zijn zoals die vriendin. Ik ben ervan overtuigd dat ze ook in de Remonstrantse gemeente Oosterbeek rondlopen.

Greet Brokerhof heeft het heilzame functioneren van de gemeenschap der heiligen ooit in een gedicht gevat en daar wil ik nu mee afsluiten:

Waarom moeten mensen lijden,

waarom is er zoveel haat,

waarom moeten mensen sterven,

is er roddel en verraad?

Waarom zijn er zoveel vragen:

waar is God, je ziet Hem niet.

Wat is de zin van onze tranen,

en van leegte en verdriet?”

 

Telkens zoeken, telkens vragen.

Soms een antwoord, onverwacht.

Vaker nog weer nieuwe vragen

waar je niet aan had gedacht.

Maar soms vind je echt wat anders,

tref je mensen zoals jij,

die dezelfde vragen stellen.

En je voelt: daar hoor ik bij.

 

Plaats een reactie





Gerelateerd